Therapeutische exceptie blijft wel bestaan
Grondwettelijk Hof: inzage in persoonlijke notities niet ongrondwettelijk
Volgens het Grondwettelijk Hof is de schrapping van het begrip 'persoonlijke notities' in de wet patiëntenrechten redelijk verantwoord en dus niet ongrondwettelijk.
Herman Nys, em. prof. medisch recht KU leuven, ex-voorzitter VITAZ
Het Grondwettelijk Hof velde op 10 juli een arrest in zake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 6 februari 2024 ‘tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid’.
Dit beroep was ingesteld door de vzw Association Professionnelle des Psychologues cliniciens de la Parole et du Langage en anderen (arrest nr.102). De verzoekers voerden vijf middelen aan die allemaal door het Hof werden verworpen.
Persoonlijke notities van de gezondheidszorgbeoefenaar
Het voor de dagelijkse praktijk interessantste middel betrof het recht van de patiënt om de 'persoonlijke notities' van de gezondheidszorgbeoefenaar in te zien.
De verzoekende partijen voerden aan dat artikel 16, 2°, b), van de wet van 6 februari 2024, dat voorziet dat de patiënten de persoonlijke notities van de psychologen en die van de andere gezondheidszorgbeoefenaars mogen inzien, een schending inhield van de Grondwet en van het beginsel van de therapeutische vrijheid.
Artikel 9, § 2, derde lid van de oorspronkelijke wet patiëntenrechten bepaalde dat de persoonlijke notities niet onder het inzagerecht vielen. De bestreden bepaling schrapte echter die bepaling.
Volgens het Grondwettelijk Hof heeft dit tot gevolg dat de patiënt recht op inzage heeft van alle notities die door alle gezondheidszorgbeoefenaars worden genomen, aangezien ze van het dossier deel uitmaken.
Volgens het Hof zijn die persoonlijke notities persoonsgegevens over de patiënt. Het feit dat zij ook informatie bevatten over de gezondheidszorgbeoefenaar doet hieraan geen afbreuk. Daaruit vloeit voort dat een patiënt in beginsel over een recht op toegang tot die gegevens moet beschikken. Daarbij is het onderscheid tussen de fysieke en de geestelijke gezondheid van de patiënt irrelevant.
Therapeutische exceptie
Het Hof voegt er nog een belangrijke overweging aan toe. Een gezondheidszorgbeoefenaar kan zich steeds, indien hij van mening is dat de inzage in zijn persoonlijke notities door de patiënt schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van die patiënt, beroepen op de 'therapeutische exceptie' die is geregeld in artikel 7, § 4, van de wet rechten patiënt zoals vervangen bij artikel 11, 3°, van de wet van 6 februari 2024.
Die bepaling biedt een gezondheidszorgbeoefenaar, indien hij meent dat het meedelen van alle informatie over de patiënt klaarblijkelijk een ernstig nadeel voor de gezondheid van die laatste met zich mee kan brengen, de mogelijkheid om hem die informatie slechts stapsgewijs mee te delen.
Uitzonderlijk kan de gezondheidszorgbeoefenaar geen enkele informatie meedelen aan de patiënt, onder dezelfde voorwaarden en indien hij hierover een andere gezondheidszorgbeoefenaar raadpleegt.
De wetgever heeft tevens voorzien in de mogelijkheid voor de patiënt om zijn recht op inzage in zijn dossier, met inbegrip van de informatie die het voorwerp van een therapeutische exceptie heeft uitgemaakt, onrechtstreeks uit te oefenen, via een door hem aangewezen gezondheidszorgbeoefenaar.
Conclusie
Het Hof concludeert dat de wetgever, door het begrip 'persoonlijke notities' te schrappen in de wet patiëntenrechten, een maatregel heeft genomen die redelijk verantwoord is en dus niet ongrondwettelijk.