50 jaar medisch recht, 40 jaar ziekenhuisbeheer: een getuigenis
Deel 1: studies en doctoraat
Op 1 juli van dit jaar eindigde het mandaat van Herman Nys als voorzitter van VITAZ - het slotpunt van veertig jaar activiteit als ziekenhuisbestuurder. Exact vijftig jaar eerder startte zijn academische loopbaan aan de KU Leuven. In een vierdelige reeks blikt Herman Nys terug op 50 jaar medisch recht.
Herman Nys, prof. em. medisch recht KU Leuven, ex-voorzitter VITAZ
Op 1 juli 1975 startte ik mijn academische loopbaan aan de Katholieke Universiteit Leuven. Tien jaar later, in juli 1985, werd ik bestuurder van het Maria Middelares ziekenhuis in Sint-Niklaas. Het ligt misschien niet voor de hand tussen beide data een verband te zien. Toch is dat het geval.
In wat volgt wil ik de persoonlijke en structurele gebeurtenissen toelichten die tussen beide data bestaan; en de ontwikkelingen die zij op gang hebben gebracht.

Hoe het begon
Na mijn Latijn-Griekse humaniora aan het Jezuïetencollege in Turnhout, studeerde ik van 1969 tot 1974 rechten aan de Katholieke Universiteit Leuven. Van medisch recht of gezondheidsrecht was in de rechtenopleiding nog geen sprake. Toch is de basis voor mijn interesse voor het medisch recht in die jaren gelegd.
Ik begon mij vragen te stellen: wat doen die dokters en verpleegsters eigenlijk?
Dat kwam zo. In de loop van 1971 werd mijn oudste broer heel erg ziek. De artsen van het ziekenhuis in Turnhout stuurden hem door naar het universitair ziekenhuis Sint-Rafaël te Leuven. Zo'n doorverwijzing betekende destijds zoveel als een doodvonnis. Mijn broer leed aan de ziekte van Hodgkin, toen onbehandelbaar.
In de eerste maanden van het academiejaar 1971-72 bezocht ik mijn broer bijna elke weekdag. Zo maakte ik kennis met dat ziekenhuis op de Kapucijnenvoer in Leuven. Op de duur begon ik mij vragen te stellen: wat doen die dokters en verpleegsters eigenlijk?

Ik zat op kot in de Vaartstraat, niet ver van het kruispunt met de Vital Decosterstraat, waar het in 1960 opgerichte Centrum voor Ziekenhuiswetenschappen zich toen bevond. Ik vond er mijn weg naar de bibliotheek op de tweede verdieping, en begon er in tijdschriften te bladeren en te lezen. Mijn interesse voor wat ik toen nog niet kon duiden als ‘medisch recht' was gewekt.
De directeur van het Centrum, professor dr. Jan Blanpain, merkte op dat ik regelmatig de bibliotheek bezocht, hoewel ik geen student Ziekenhuiswetenschappen was. Het was een contact dat mijn loopbaan zou bepalen.
In december 1971 overleed mijn broer op de vierde verdieping van het ziekenhuis. De een zijn dood zou de ander zijn brood blijken te worden…
Naar Nederland
Na mijn rechtenstudies vertrok ik eind september 1974 samen met mijn echtgenote naar Nijmegen. Ik had een beurs in het kader van het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord gekregen om de stand van het gezondheidsrecht in Nederland te bestuderen.
Nederland was geen toevallige keuze: in geen enkel ander West-Europees land was het gezondheidsrecht in die jaren meer ontwikkeld dan in Nederland. In Nederland was al in 1967 de Vereniging voor Gezondheidsrecht opgericht. Dus dat kwam goed uit.
In de VS heerste de medical malpractice crisis volop, en daar vielen wat mij betreft geen lessen uit te leren.
De VS was een alternatief, maar de Vietnamoorlog woedde nog volop en ik voelde er - toen reeds - niets voor om in de VS te gaan studeren. Bovendien heerste daar de medical malpractice crisis volop, en daar vielen wat mij betreft geen lessen uit te leren.
In Nijmegen werd ik begeleid door prof. mr. J. de Vreeze, buitengewoon hoogleraar gezondheidsrecht en verbonden aan het Instituut voor Sociale Geneeskunde aldaar. Hij was van 1967 tot 1973 voorzitter van de Staatscommissie Medische Beroepsuitoefening geweest. Mijn Leuvense mentor, prof. Roger Dillemans, maakte ook deel uit van die commissie.
Uit de werkzaamheden van die Staatscommissie is in 1993 de Nederlandse "wet van 11 november 1993 houdende regelen inzake beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg" voortgekomen, doorgaans de wet-BIG genoemd. Die wet brak radicaal met de beroepsbescherming en verving die door een stelstel van titelbescherming.
De secretaris van de Staatscommissie was W.B. Van der Mijn, die beroepshalve juridisch adviseur was bij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunst (KNMG). Deze organisatie bestaat nog steeds onder die naam. Via de Vreeze leerde ik Van der Mijn kennen, en dank zij hem kon ik in april 1975 enkele weken stage lopen bij de KNMG in Utrecht. Later is Van der Mijn nog hoogleraar gezondheidsrecht geworden aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
In 1974-75 bestonden er behalve in Nijmegen ook al leerstoelen voor gezondheidsrecht in Amsterdam, bekleed door de pionier van het Nederlandse gezondheidsrecht, prof. mr. H. Leenen, en in Leiden, bekleed door prof. mr. F. Rang. Ook met Leenen had ik reeds zeer goede contacten in mijn Nijmeegse periode, die ik tot zijn overlijden heb gekoesterd.
In het najaar van 1974 werd een dubbelnummer van het (Vlaamse) Tijdschrift voor Privaatrecht gepubliceerd dat volledig was gewijd aan ‘Medisch recht’. Leenen, Rang en Van der Mijn schreven er een bijdrage in, ik (nog) niet.
Mijn eerste wetenschappelijke artikel schreef ik in Nijmegen in het voorjaar 1975: ‘Het gezondheidsrecht in de rechtsleer’. Het werd gepubliceerd in het (Nederlandse) Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde, 1975, 583-588 (dat tijdschrift heet vandaag Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen). Het was de eerste publicatie over gezondheidsrecht door een Nederlandstalige Belg.
Ik publiceerde in mijn Nijmeegse periode ook een artikel over een toen in Nederland actueel onderwerp: ‘Ziekteverzekering, ziekenfondsen en abortus provocatus’ in het tijdschrift van de Leuvense rechtsstudenten Iura Falconis, 1974-1975, 191-203.
Terug naar Leuven
Einde juni 1975 kwam er een einde aan mijn studieverblijf in Nijmegen. Professor Jozef (Jef) Van Langendonck, die socialezekerheidsrecht doceerde in Leuven, had mij gewezen op een vacature voor een onderzoeksassistent aan het pas opgerichte European Center for Health Services Research. De directeur van dit Centrum was Jan Blanpain. Het was een soort van Europees filiaal van het Centrum voor Ziekenhuiswetenschappen, gevestigd aan het Ladeuzeplein in Leuven.
De vacature ging over een vergelijkend onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van de verplichte ziekteverzekering in een aantal Europese landen en de invloed daarvan op de gezondheidszorg. De opdrachtgever was niemand minder dan het Amerikaanse ministerie voor Volksgezondheid, dat lessen wilde trekken uit Europese ervaringen, met het oog op de invoering van een verplichte ziekteverzekering in de Verenigde Staten.
Van de verplichte ziekteverzekering in de Verenigde Staten is niet veel terechtgekomen.
Tijdens het korte sollicitatiegesprek wilde Jan Blanpain vooral mijn kennis van het Engels testen, en vroeg hij me om ‘eventually’ te vertalen. Ik antwoordde correct ‘uiteindelijk’ en mocht op 1 juli 1975 mijn eerste wetenschappelijk onderzoek aanvatten.
Van die verplichte ziekteverzekering in de Verenigde Staten is niet veel terecht gekomen. Maar voor mij persoonlijk was het een zeer verrijkend onderzoek, ook al omdat het resulteerde in een boek dat ik samen met Jan Blanpain schreef: National Health Insurance and Health Resources. The European Experience. Het werd in 1978 gepubliceerd door Harvard University Press en datzelfde jaar bekroond met de ‘Elizur Wright Award’.
Mijn doctoraatsproefschrift
Ik behoor tot de derde generatie van rechtenstudenten die als ‘licentiaat’ (thans: master) afstudeerde, en niet als ‘doctor in de rechten’ zoals dat tot 1970 het geval was.
In de loop van 1976 had ik bij het toenmalige Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO, thans FWO) een onderzoeksproject ingediend met het oog op een onderzoeksmandaat voor het schrijven van een doctoraatsproefschrift. Dat project bouwde voort op mijn eerste onderzoek, maar het accent lag nu niet op de ziekteverzekering maar op gezondheidszorgvoorzieningen.
In de jaren zeventig was de toegang tot medische studies nog niet beperkt. Maar de discussie over het invoeren van een numerus clausus woedde al volop. In 1973 was er al een vestigingswet voor apotheken goedgekeurd.
De juridische aspecten van het beheersen van het aanbod van gezondheidsvoorzieningen zouden het centrale thema van mijn onderzoeksproject worden. Mijn aanvraag werd goedgekeurd en in de loop van 1977 kon ik met mijn onderzoek starten.
Een hoogleraar medisch recht was er nog niet in Leuven.

Jan Blanpain was hoogleraar in de faculteit Geneeskunde, en kon dus niet de promotor van mijn proefschrift aan de faculteit Rechtsgeleerdheid zijn. Een hoogleraar medisch recht was er echter nog niet in Leuven.
Jan Blanpain suggereerde dat ik zijn broer Roger, toen al hoogleraar arbeidsrecht in Leuven, als promotor zou vragen. Die was meteen bereid om dat te doen.
Mijn onderzoekswerk verrichtte ik echter niet in de rechtsfaculteit maar in het Centrum voor Ziekenhuiswetenschappen, dat deel uitmaakte van de medische faculteit. Mijn eigenlijke promotor was dus wel Jan Blanpain.
In 1979 werd ik lid van de World Association for Medical Law, die in 1970 was opgericht door de Gentse hoogleraar Raphaël Dierkens. Tijdens een Wereldcongres dat in 1979 in Gent plaatsvond, presenteerde ik de voorlopige conclusies van mijn proefschrift. Dierkens werd later lid van mijn doctoraatscommissie.
Op 10 juli 1980 verdedigde ik dat proefschrift in de Promotiezaal te Leuven en werd ik doctor in de rechtsgeleerdheid.
Een herwerkte versie van mijn proefschrift werd in 1981 gepubliceerd bij de Nederlandse uitgeverij De Tijdstroom onder de titel: De plan-matige gezondheidszorg. Wetgeving ter beheersing van het aanbod van gezondheidszorgvoorzieningen in België, Nederland en Frankrijk.
Deel 2 verschijnt op 18 juli.